Beide namen worden gebruikt voor vertegenwoordigers van de orde van de schildvleugeligen (Coleoptera). Bij vertegenwoordigers van deze orde zijn de voorste vleugels sterk verhard. Ze beschermen de vliezige, tere achtervleugels als deze niet voor het vliegen worden gebruikt. Die voorvleugels noemen we ook wel dekschilden; bij rust liggen ze tegen elkaar aan over het achterlijf. Alle kevers hebben verder bijtende monddelen, waarmee ze plantaardig of dierlijk voedsel nuttigen. De kevers behoren tot de insecten met een volledige gedaanteverwisseling (Endopterygota). Hoewel de algemene benamingen 'kevers' en 'torren' door elkaar kunnen worden gebruikt, is dat voor individuele soorten niet het geval. Zo spreken we van meeltor en zandloopkever, en niet van meelkever en zandlooptor. Evenzo zeggen we boktor (maar in het Duits Bockkäfer) en meikever, spinnende watertor en penseelkever. De benamingen zijn vaak historisch zo gegroeid.
Enkele voorbeelden van kevers en torren zijn:

Blauw vliegend hert
(Platycerus caraboides)

Boktor
(Hylottrupus bajulus L.)

Eenhoornmestkever
(Copris lunaris)

Gouden tor
(Cetonia aurata)

Calculatorren
(Adulter Dominus)